Formas verbais no total: 50
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord aanstervend
Tegenwoordig en verleden deelwoord aangestorven
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens sterf aan sterft aan sterft aan sterven aan sterven aan sterven aan
Imperfect stierf aan stierf aan stierf aan stierven aan stierven aan stierven aan
Toekomende tijd I zal aansterven zult aansterven zal aansterven zullen aansterven zullen aansterven zullen aansterven
Conditionalis I zou aansterven zou aansterven zou aansterven zouden aansterven zouden aansterven zouden aansterven
Perfectum ben aangestorven bent aangestorven is aangestorven zijn aangestorven zijn aangestorven zijn aangestorven
Voltooid verleden tijd was aangestorven was aangestorven was aangestorven waren aangestorven waren aangestorven waren aangestorven
Toekomende tijd II zal aangestorven zijn zult aangestorven zijn zal aangestorven zijn zullen aangestorven zijn zullen aangestorven zijn zullen aangestorven zijn
Conditionalis II zou zijn aangestorven zou zijn aangestorven zou zijn aangestorven zouden zijn aangestorven zouden zijn aangestorven zouden zijn aangestorven

Verbos semelhantes a aansterven

Verbos conjugados anteriores e posteriores aansterven

« aansterven »