Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord afdrinkend
Tegenwoordig en verleden deelwoord afgedronken
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens drink af drinkt af drinkt af drinken af drinken af drinken af
Imperfect dronk af dronk af dronk af dronken af dronken af dronken af
Toekomende tijd I zal afdrinken zult afdrinken zal afdrinken zullen afdrinken zullen afdrinken zullen afdrinken
Conditionalis I zou afdrinken zou afdrinken zou afdrinken zouden afdrinken zouden afdrinken zouden afdrinken
Perfectum heb afgedronken hebt afgedronken heeft afgedronken hebben afgedronken hebben afgedronken hebben afgedronken
Voltooid verleden tijd had afgedronken had afgedronken had afgedronken hadden afgedronken hadden afgedronken hadden afgedronken
Toekomende tijd II zal afgedronken hebben zult afgedronken hebben zal afgedronken hebben zullen afgedronken hebben zullen afgedronken hebben zullen afgedronken hebben
Conditionalis II zou hebben afgedronken zou hebben afgedronken zou hebben afgedronken zouden hebben afgedronken zouden hebben afgedronken zouden hebben afgedronken
Imperatief - drink af - - drinkt af -

Verbos semelhantes a afdrinken

Verbos conjugados anteriores e posteriores afdrinken

« afdrinken »