Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | diagnosticerend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | gediagnosticeerd |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
Presens | diagnosticeer | diagnosticeert | diagnosticeert | diagnosticeren | diagnosticeren | diagnosticeren |
Imperfect | diagnosticeerde | diagnosticeerde | diagnosticeerde | diagnosticeerden | diagnosticeerden | diagnosticeerden |
Toekomende tijd I | zal diagnosticeren | zult diagnosticeren | zal diagnosticeren | zullen diagnosticeren | zullen diagnosticeren | zullen diagnosticeren |
Conditionalis I | zou diagnosticeren | zou diagnosticeren | zou diagnosticeren | zouden diagnosticeren | zouden diagnosticeren | zouden diagnosticeren |
Perfectum | heb gediagnosticeerd | hebt gediagnosticeerd | heeft gediagnosticeerd | hebben gediagnosticeerd | hebben gediagnosticeerd | hebben gediagnosticeerd |
Voltooid verleden tijd | had gediagnosticeerd | had gediagnosticeerd | had gediagnosticeerd | hadden gediagnosticeerd | hadden gediagnosticeerd | hadden gediagnosticeerd |
Toekomende tijd II | zal gediagnosticeerd hebben | zult gediagnosticeerd hebben | zal gediagnosticeerd hebben | zullen gediagnosticeerd hebben | zullen gediagnosticeerd hebben | zullen gediagnosticeerd hebben |
Conditionalis II | zou hebben gediagnosticeerd | zou hebben gediagnosticeerd | zou hebben gediagnosticeerd | zouden hebben gediagnosticeerd | zouden hebben gediagnosticeerd | zouden hebben gediagnosticeerd |
Imperatief | - | diagnosticeer | - | - | diagnosticeert | - |
Verbos semelhantes a diagnosticeren
Verbos conjugados anteriores e posteriores diagnosticeren
Mais ações para diagnosticeren