Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord dievend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gediefd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens dief dieft dieft dieven dieven dieven
Imperfect diefde diefde diefde diefden diefden diefden
Toekomende tijd I zal dieven zult dieven zal dieven zullen dieven zullen dieven zullen dieven
Conditionalis I zou dieven zou dieven zou dieven zouden dieven zouden dieven zouden dieven
Perfectum heb gediefd hebt gediefd heeft gediefd hebben gediefd hebben gediefd hebben gediefd
Voltooid verleden tijd had gediefd had gediefd had gediefd hadden gediefd hadden gediefd hadden gediefd
Toekomende tijd II zal gediefd hebben zult gediefd hebben zal gediefd hebben zullen gediefd hebben zullen gediefd hebben zullen gediefd hebben
Conditionalis II zou hebben gediefd zou hebben gediefd zou hebben gediefd zouden hebben gediefd zouden hebben gediefd zouden hebben gediefd
Imperatief - dief - - dieft -

Verbos semelhantes a dieven

Verbos conjugados anteriores e posteriores dieven