NL conjugação em Holandês de herkrijgen
Formas verbais no total: 50
Imperativos e particípios | |
---|---|
Tegenwoordig en verleden deelwoord | herkrijgend |
Tegenwoordig en verleden deelwoord | herkregen |
Tipo | ik | jij | hij/zij/het | wij | jullie | zij |
---|---|---|---|---|---|---|
Presens | herkrijg | herkrijgt | herkrijgt | herkrijgen | herkrijgen | herkrijgen |
Imperfect | herkreeg | herkreeg | herkreeg | herkregen | herkregen | herkregen |
Toekomende tijd I | zal herkrijgen | zult herkrijgen | zal herkrijgen | zullen herkrijgen | zullen herkrijgen | zullen herkrijgen |
Conditionalis I | zou herkrijgen | zou herkrijgen | zou herkrijgen | zouden herkrijgen | zouden herkrijgen | zouden herkrijgen |
Perfectum | heb herkregen | hebt herkregen | heeft herkregen | hebben herkregen | hebben herkregen | hebben herkregen |
Voltooid verleden tijd | had herkregen | had herkregen | had herkregen | hadden herkregen | hadden herkregen | hadden herkregen |
Toekomende tijd II | zal herkregen hebben | zult herkregen hebben | zal herkregen hebben | zullen herkregen hebben | zullen herkregen hebben | zullen herkregen hebben |
Conditionalis II | zou hebben herkregen | zou hebben herkregen | zou hebben herkregen | zouden hebben herkregen | zouden hebben herkregen | zouden hebben herkregen |