Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord opziend
Tegenwoordig en verleden deelwoord opgezien
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens zie op ziet op ziet op zien op zien op zien op
Imperfect zag op zag op zag op zagen op zagen op zagen op
Toekomende tijd I zal opzien zult opzien zal opzien zullen opzien zullen opzien zullen opzien
Conditionalis I zou opzien zou opzien zou opzien zouden opzien zouden opzien zouden opzien
Perfectum heb opgezien hebt opgezien heeft opgezien hebben opgezien hebben opgezien hebben opgezien
Voltooid verleden tijd had opgezien had opgezien had opgezien hadden opgezien hadden opgezien hadden opgezien
Toekomende tijd II zal opgezien hebben zult opgezien hebben zal opgezien hebben zullen opgezien hebben zullen opgezien hebben zullen opgezien hebben
Conditionalis II zou hebben opgezien zou hebben opgezien zou hebben opgezien zouden hebben opgezien zouden hebben opgezien zouden hebben opgezien
Imperatief - zie op - - ziet op -

Verbos semelhantes a opzien

Verbos conjugados anteriores e posteriores opzien