Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord pasteurizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gepasteurizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens pasteurizeer pasteurizeert pasteurizeert pasteurizeren pasteurizeren pasteurizeren
Imperfect pasteurizeerde pasteurizeerde pasteurizeerde pasteurizeerden pasteurizeerden pasteurizeerden
Toekomende tijd I zal pasteurizeren zult pasteurizeren zal pasteurizeren zullen pasteurizeren zullen pasteurizeren zullen pasteurizeren
Conditionalis I zou pasteurizeren zou pasteurizeren zou pasteurizeren zouden pasteurizeren zouden pasteurizeren zouden pasteurizeren
Perfectum heb gepasteurizeerd hebt gepasteurizeerd heeft gepasteurizeerd hebben gepasteurizeerd hebben gepasteurizeerd hebben gepasteurizeerd
Voltooid verleden tijd had gepasteurizeerd had gepasteurizeerd had gepasteurizeerd hadden gepasteurizeerd hadden gepasteurizeerd hadden gepasteurizeerd
Toekomende tijd II zal gepasteurizeerd hebben zult gepasteurizeerd hebben zal gepasteurizeerd hebben zullen gepasteurizeerd hebben zullen gepasteurizeerd hebben zullen gepasteurizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gepasteurizeerd zou hebben gepasteurizeerd zou hebben gepasteurizeerd zouden hebben gepasteurizeerd zouden hebben gepasteurizeerd zouden hebben gepasteurizeerd
Imperatief - pasteurizeer - - pasteurizeert -

Verbos semelhantes a pasteurizeren

Verbos conjugados anteriores e posteriores pasteurizeren

« pasteurizeren »