Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord rehabiliterend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gerehabiliteerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens rehabiliteer rehabiliteert rehabiliteert rehabiliteren rehabiliteren rehabiliteren
Imperfect rehabiliteerde rehabiliteerde rehabiliteerde rehabiliteerden rehabiliteerden rehabiliteerden
Toekomende tijd I zal rehabiliteren zult rehabiliteren zal rehabiliteren zullen rehabiliteren zullen rehabiliteren zullen rehabiliteren
Conditionalis I zou rehabiliteren zou rehabiliteren zou rehabiliteren zouden rehabiliteren zouden rehabiliteren zouden rehabiliteren
Perfectum heb gerehabiliteerd hebt gerehabiliteerd heeft gerehabiliteerd hebben gerehabiliteerd hebben gerehabiliteerd hebben gerehabiliteerd
Voltooid verleden tijd had gerehabiliteerd had gerehabiliteerd had gerehabiliteerd hadden gerehabiliteerd hadden gerehabiliteerd hadden gerehabiliteerd
Toekomende tijd II zal gerehabiliteerd hebben zult gerehabiliteerd hebben zal gerehabiliteerd hebben zullen gerehabiliteerd hebben zullen gerehabiliteerd hebben zullen gerehabiliteerd hebben
Conditionalis II zou hebben gerehabiliteerd zou hebben gerehabiliteerd zou hebben gerehabiliteerd zouden hebben gerehabiliteerd zouden hebben gerehabiliteerd zouden hebben gerehabiliteerd
Imperatief - rehabiliteer - - rehabiliteert -

Verbos semelhantes a rehabiliteren

Verbos conjugados anteriores e posteriores rehabiliteren

« rehabiliteren »