Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord robotizerend
Tegenwoordig en verleden deelwoord gerobotizeerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens robotizeer robotizeert robotizeert robotizeren robotizeren robotizeren
Imperfect robotizeerde robotizeerde robotizeerde robotizeerden robotizeerden robotizeerden
Toekomende tijd I zal robotizeren zult robotizeren zal robotizeren zullen robotizeren zullen robotizeren zullen robotizeren
Conditionalis I zou robotizeren zou robotizeren zou robotizeren zouden robotizeren zouden robotizeren zouden robotizeren
Perfectum heb gerobotizeerd hebt gerobotizeerd heeft gerobotizeerd hebben gerobotizeerd hebben gerobotizeerd hebben gerobotizeerd
Voltooid verleden tijd had gerobotizeerd had gerobotizeerd had gerobotizeerd hadden gerobotizeerd hadden gerobotizeerd hadden gerobotizeerd
Toekomende tijd II zal gerobotizeerd hebben zult gerobotizeerd hebben zal gerobotizeerd hebben zullen gerobotizeerd hebben zullen gerobotizeerd hebben zullen gerobotizeerd hebben
Conditionalis II zou hebben gerobotizeerd zou hebben gerobotizeerd zou hebben gerobotizeerd zouden hebben gerobotizeerd zouden hebben gerobotizeerd zouden hebben gerobotizeerd
Imperatief - robotizeer - - robotizeert -

Verbos semelhantes a robotizeren

Verbos conjugados anteriores e posteriores robotizeren

« robotizeren »