Formas verbais no total: 52
Imperativos e particípios
Tegenwoordig en verleden deelwoord theologiserend
Tegenwoordig en verleden deelwoord getheologiseerd
Tipo ik jij hij/zij/het wij jullie zij
Presens theologiseer theologiseert theologiseert theologiseren theologiseren theologiseren
Imperfect theologiseerde theologiseerde theologiseerde theologiseerden theologiseerden theologiseerden
Toekomende tijd I zal theologiseren zult theologiseren zal theologiseren zullen theologiseren zullen theologiseren zullen theologiseren
Conditionalis I zou theologiseren zou theologiseren zou theologiseren zouden theologiseren zouden theologiseren zouden theologiseren
Perfectum heb getheologiseerd hebt getheologiseerd heeft getheologiseerd hebben getheologiseerd hebben getheologiseerd hebben getheologiseerd
Voltooid verleden tijd had getheologiseerd had getheologiseerd had getheologiseerd hadden getheologiseerd hadden getheologiseerd hadden getheologiseerd
Toekomende tijd II zal getheologiseerd hebben zult getheologiseerd hebben zal getheologiseerd hebben zullen getheologiseerd hebben zullen getheologiseerd hebben zullen getheologiseerd hebben
Conditionalis II zou hebben getheologiseerd zou hebben getheologiseerd zou hebben getheologiseerd zouden hebben getheologiseerd zouden hebben getheologiseerd zouden hebben getheologiseerd
Imperatief - theologiseer - - theologiseert -

Verbos semelhantes a theologiseren

Verbos conjugados anteriores e posteriores theologiseren

« theologiseren »