Presens | verwetenschappelijk | verwetenschappelijkt | verwetenschappelijkt | verwetenschappelijken | verwetenschappelijken | verwetenschappelijken |
Imperfect | verwetenschappelijkte | verwetenschappelijkte | verwetenschappelijkte | verwetenschappelijkten | verwetenschappelijkten | verwetenschappelijkten |
Toekomende tijd I | zal verwetenschappelijken | zult verwetenschappelijken | zal verwetenschappelijken | zullen verwetenschappelijken | zullen verwetenschappelijken | zullen verwetenschappelijken |
Conditionalis I | zou verwetenschappelijken | zou verwetenschappelijken | zou verwetenschappelijken | zouden verwetenschappelijken | zouden verwetenschappelijken | zouden verwetenschappelijken |
Perfectum | heb verwetenschappelijkt | hebt verwetenschappelijkt | heeft verwetenschappelijkt | hebben verwetenschappelijkt | hebben verwetenschappelijkt | hebben verwetenschappelijkt |
Voltooid verleden tijd | had verwetenschappelijkt | had verwetenschappelijkt | had verwetenschappelijkt | hadden verwetenschappelijkt | hadden verwetenschappelijkt | hadden verwetenschappelijkt |
Toekomende tijd II | zal verwetenschappelijkt hebben | zult verwetenschappelijkt hebben | zal verwetenschappelijkt hebben | zullen verwetenschappelijkt hebben | zullen verwetenschappelijkt hebben | zullen verwetenschappelijkt hebben |
Conditionalis II | zou hebben verwetenschappelijkt | zou hebben verwetenschappelijkt | zou hebben verwetenschappelijkt | zouden hebben verwetenschappelijkt | zouden hebben verwetenschappelijkt | zouden hebben verwetenschappelijkt |
Imperatief | - | verwetenschappelijk | - | - | verwetenschappelijkt | - |